(6) Whereas the ECU as referred to in Article 109g of the Treaty and as defined in Council Regulation (EC) No 3320/94 of 22 December 1994 on the consolidat
ion of the existing Community legislation on the definition of the ECU following the entry into force of the Treaty on European Union (4) will cease
to be defined as a basket of component currencies on 1 January 1999 and the euro will become a currency in its own right; whereas the decision of the Council regarding the adoption of the conversion rates shall not in itself modify the
...[+++] external value of the ECU; whereas this means that one ECU in its composition as a basket of component currencies will become one euro; whereas Regulation (EC) No 3320/94 therefore becomes obsolete and should be repealed; whereas for references in legal instruments to the ECU, parties shall be presumed to have agreed to refer to the ECU as referred to in Article 109g of the Treaty and as defined in the aforesaid Regulation; whereas such presumption should be rebuttable taking into account the intentions of the parties; (6) Overwegende dat de ecu als bedoeld in artikel 109 G van het Verdrag en gedefinieerd in Verordening (EG) nr. 3320/94 van de Raad van 22 december 1994 betreffende de codificat
ie van de bestaande communautaire wetgeving inzake de definitie van de ecu na de inwerkingtreding van het Verdrag betreffende de Europese Unie (4) met ingang van 1 januari 1999 niet langer zal worden gedefinieerd als een mand van samenstellende valuta's en dat de euro een volwaardige munteenheid op zich wordt; dat het besluit van de Raad over de vaststelling van de omrekeningskoersen op zich geen wijziging teweegbrengt in de externe waarde v
an de ecu; ...[+++] dat dit betekent dat één ecu in de samenstelling van mand van samenstellende valuta's één euro wordt; dat derhalve Verordening (EG) nr. 3320/94 overbodig is en moet worden ingetrokken; dat inzake verwijzingen naar de ecu in rechtsinstrumenten het vermoeden geldt dat de partijen zijn overeengekomen te verwijzen naar de ecu als bedoeld in artikel 109 G van het Verdrag en gedefinieerd in Verordening (EG) nr. 3320/94; dat een dergelijk vermoeden in het licht van de intenties van de partijen weerlegbaar moet zijn;