Art. 20. Pour la fixation de l'ancienneté de service visée à l'article 8 de la loi du 7 avril 1919 instituant des officiers et agents judiciaires près les parquets et pour l'application des articles 25 et 26 de l'arrêté royal du 19 décembre 1997 portant le statut administratif et pécuniaire des membres du personnel de la police judiciaire près les parquets, sont pris en considération les services prestés en qualité de membre du personnel du corps des agents chargés des enquêtes au Comité supérieur de Contrôle.
Art. 20. Voor de vaststelling van de dienstanciënniteit bedoeld in artikel 8 van de wet van 7 april 1919 tot instelling van rechterlijke officieren en agenten bij de parketten en voor de toepassing van de artikelen 25 en 26 van het koninklijk besluit van 19 december 1997 houdende de administratieve rechtspositie en de bezoldigingsregeling van de personeelsleden van de gerechtelijke politie bij de parketten, worden de diensten gepresteerd als personeelslid van het korps van de ambtenaren belast met de enquêtes bij het Hoog Comité van Toezicht in aanmerking genomen.