d'une part, que lorsqu'elle est appelée à statuer sur un appel dirigé contre une ordonnance de la chambre du conseil dans les cas prévus par les articl
es 25 (mainlevée du mandat d'arrêt) et 28 (nouveau mandat
d'arrêt), la chambre des mises en accusation n'est pas tenue de poser une question préjudicielle alors que dans les cas précités, la chambre du conseil en
aurait l'obligation sous réserve des exceptions énoncées à l'article 26, § 2, alinéas 2 et
...[+++] 3, de la loi spéciale sur la Cour d'arbitrage;
enerzijds, wanneer ze uitspraak moet doen over een beroep dat is ingesteld tegen een beschikking van de raadkamer, in de gevallen waarin de artikelen 25 (opheffing van een aanhoudingsbevel) en 28 (nieuw aanhoudingsbevel) voorzien, de kamer van inbeschuldigingstelling niet verplicht is een prejudiciële vraag te stellen, terwijl in voornoemde gevallen, de raadkamer hiertoe wel de verplichting zou hebben, onder voorbehoud van de in artikel 26, § 2, tweede en derde lid, van de bijzondere wet op het Arbitragehof opgesomde uitzonderingen;