2. Les États membres veillent à ce que le cadre national soit maintenu et amélioré, le cas échéant, en tenant compte de l’expérience acquise dans le cadre de l’exploitation, des enseignements tirés du processus décisionnel visé à l’article 4, paragraphe 3, point f), ainsi que de l’évolution de la technologie et de la recherche dans ce domaine.
2. De lidstaten zorgen ervoor dat het nationale kader waar passend wordt verbeterd, waarbij rekening wordt gehouden met tijdens de bedrijfsvoering opgedane ervaring, de inzichten verkregen tijdens het in artikel 4, lid 3, onder f), bedoelde besluitvormingsproces en de ontwikkeling van technologie en onderzoek ter zake.