Les installations de transport sont en principe enfouies et le recours à des installations aériennes est si possible limité aux stations et au franchissement d'obstacles importants (autoroutes, cours d'eau, voies ferrées, etc.) (art. 20).
De vervoersinstallaties zijn, in principe, ingegraven en voor zover mogelijk worden bovengrondse installaties alleen gebruikt in de stations en voor kruising van grote obstakels (autosnelwegen, waterwegen, spoorwegen, enz.) (art. 20).