La loi du 29 mars 1958 « relative à la protection de la population contre les dangers résultants des radiations ionisantes » (ci-après : la loi du 29 mars 1958) attribuait au Roi le pouvoir de soumettre à des conditions ayant pour objet la protection de la santé de la population, notamment, la production, la détention, ou l'emploi à des fins industrielles, d'appareils ou de substances capables d'émettre des radiations ionisantes (article 2, alinéa 1).
Bij de wet van 29 maart 1958 « betreffende de bescherming van de bevolking tegen de uit ioniserende stralingen voortspruitende gevaren » (hierna : de wet van 29 maart 1958) werd aan de Koning de bevoegdheid toegekend om aan met name het produceren, het onder zich houden of het gebruik met industrieel oogmerk van apparaten of stoffen die ioniserende stralingen kunnen verspreiden, voorwaarden te verbinden die de bescherming van de gezondheid van de bevolking tot doel hebben (artikel 2, eerste lid).