La Cour estimait en effet qu'il n'était plus justifié, dix-huit ans après qu'elle eut déjà constaté dans son arrêt n° 56/93 que le critère de distinction entre ouvriers et employés fondé sur la nature manuelle ou intellectuelle du travail n'était plus objectif et raisonnablement justifié, que les différences précitées « puissent encore être longtemps maintenues, perpétuant ainsi une situation d'inconstitutionnalité manifeste ».
Het Hof was met name van oordeel dat het niet langer verantwoord was, achttien jaar nadat het in zijn arrest nr. 56/93 had geoordeeld dat het criterium van onderscheid tussen arbeiders en bedienden op basis van de manuele versus intellectuele arbeid niet objectief en redelijk verantwoord was, dat de voormelde verschillen « nog geruime tijd kunnen worden behouden, waardoor een toestand van manifeste ongrondwettigheid zou worden bestendigd ».