Cela signifie, comme je vous l'indiquais dans ma réponse à votre demande d'explications le 20 janvier 2000, qu'un citoyen de l'Union européenne, titulaire d'une carte de séjour délivrée par un État membre en sa qualité de résident temporaire ou permanent de cet État, ne peut voyager dans les autres pays de l'Union que s'il est muni de son passeport national ou d'une carte d'identité nationale.
Zoals ik zei in mijn antwoord op de vraag om uitleg van 20 januari 2000, betekent dit dat een EU-burger die beschikt over een verblijfskaart die hem werd verleend door een lidstaat omdat hij tijdelijk of permanent in die Staat verblijft, slechts in andere EU-landen kan reizen indien hij een nationaal paspoort of identiteitskaart heeft.