3) Les articles 58 et 75 de la LPCE, interprétés dans le sens où le Conseil de la concurrence pourrait décider de reprendre l'examen
d'une procédure de concentration après que la Cour d'appel de Bruxelles ait annulé une précédente décision du Conseil de la concurrence dans la même affaire en ce que cette décision constatait que le délai imparti au Conseil de la concurrence pour se prononcer était suspendu dès aujourd'hui jusqu'à la réception des réponses de la Cour de cassation aux questions préjudicielles qui lui étaient posées et ait constaté q
ue la concentration faisant l' ...[+++]objet de l'affaire doit être réputée avoir été déclarée admissible par le Conseil de la concurrence, violent-ils les articles 10, 11 et 12 de la Constitution, pris isolément et combinés avec l'article 6.1 de la Convention de sauvegarde des droits de l'homme et des libertés fondamentales et avec le principe général de sécurité juridique en ce que sans justification objective et raisonnable seraient traités de manière différente tous les justiciables, bénéficiaires d'un arrêt d'annulation d'une décision administrative bénéficiant de la protection due au respect qui s'attache à l'autorité absolue de chose jugée d'un arrêt d'annulation et les justiciables bénéficiaires d'un arrêt d'annulation de la Cour d'appel de Bruxelles, statuant en annulation d'une décision du Conseil de la concurrence en matière de concentration qui seraient privés de l'autorité de chose jugée s'attachant à l'arrêt d'annulation prononcé par la Cour d'appel de Bruxelles ?
3) Schenden de artikelen 58 en 75 van de WBEM, in die zin geïnterpreteerd dat de Raad voor de Mededinging zou kunnen beslissen he
t onderzoek van een concentratieprocedure te hervatten nadat het Hof van Beroep te Brussel een vroegere beslissing van de Raad voor de Mededinging in dezelfde zaak heeft vernietigd in zoverre in die beslissing werd vastgesteld dat de aan de Raad voor de Mededinging opgelegde termijn om zich uit te spreken, voortaan werd geschorst tot de ontvangst van de antwoorden van het Hof van Cassatie op de aan dat Hof gestelde prejudiciële vragen, en nadat het heeft vastgesteld dat de concentratie die het voorwerp van de z
...[+++]aak uitmaakt, moet worden geacht toelaatbaar te zijn verklaard door de Raad voor de Mededinging, de artikelen 10, 11 en 12 van de Grondwet, al dan niet in samenhang gelezen met artikel 6.1 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden en met het algemeen beginsel van de rechtszekerheid, in zoverre alle rechtzoekenden die een arrest tot vernietiging van een administratieve beslissing verkrijgen dat de bescherming geniet die voortvloeit uit de naleving van het absolute gezag van gewijsde van een vernietigingsarrest, zonder objectieve en redelijke verantwoording anders zouden worden behandeld dan de rechtzoekenden die een vernietigingsarrest verkrijgen van het Hof van Beroep te Brussel, dat een beslissing van de Raad voor de Mededinging met betrekking tot een concentratie vernietigt, en die het gezag van gewijsde verbonden aan het vernietigingsarrest van het Hof van Beroep te Brussel niet zouden genieten ?