La Cour relève, en troisième lieu, que le Parlement n’a pas avancé de raisons, tirées de l’exercice de son pouvoir d’organisation interne, permettant de justifier, et ce, en dépit de l’accroissement continu de ses compétences, la réduction significative de la durée des deux périodes de sessions plénières du mois d’octobre des années 2012 et 2013.
In de derde plaats merkt het Hof op dat het Parlement geen aan de uitoefening van zijn interne organisatiebevoegdheid ontleende redenen heeft aangevoerd die, en dit ondanks de voortdurende toename van zijn bevoegdheden, een rechtvaardiging kunnen opleveren voor de aanzienlijke verkorting van de duur van de twee periodes van voltallige zittingen voor oktober 2012 en 2013.