Plus particulièrement, la Cour de justice a jugé que la volonté de garantir aux opérateurs économiques, titulaires des droits en cause, une « stabilité financière et un rendement correct des investissements réalisés dans le passé » ne saurait être considérée comme une raison impérieuse d'intérêt général (CJCE, 13 septembre 2007, C-260/04, Commission c. Italie, point 35).
Meer bepaald heeft het Hof van Justitie geoordeeld dat de wil om de marktdeelnemers die houder zijn van de in het geding zijnde rechten, een « financiële stabiliteit en een aanvaardbaar rendement op investeringen uit het verleden » te waarborgen, niet zou kunnen worden beschouwd als een dwingende reden van algemeen belang (HvJ, 13 september 2007, C-260/04, Commissie t. Italië, punt 35).