1. Les États membres veillent à ce que les prêteurs, les intermédiaires de crédit et les représentants désignés exigent de leur personnel de posséder et de maintenir à jour un niveau de connaissances et de compétences approprié concernant l’élaboration, la proposition ou l’octroi des contrats de crédit, l’exercice des activités d’intermédiaire de crédit énoncées à l’article 4, point 5, ou la fourniture des services de conseil.
1. De lidstaten zorgen ervoor dat kredietgevers, kredietbemiddelaars en aangestelde vertegenwoordigers van hun personeelsleden verlangen dat zij over voldoende kennis en vaardigheden beschikken voor het opstellen, het aanbieden of het verstrekken van kredietovereenkomsten, voor het uitoefenen van kredietbemiddelingsactiviteiten bedoeld in artikel 4, punt 5, of het verstrekken van adviesdiensten, en dat zij deze actueel houden.