Par sa deuxième question préjudicielle, le juge a quo demande à la Cour si l'article 3, 2°, de la loi du 13 avril 1995 relative au contrat d'agence commerciale, avant son abrogation par la loi du 4 mai 1999, violait les articles 10 et 11 de la Constitution en tant qu'il disposait que la loi du 13 avril 1995, et plus précisément ses articles 24 et 26, ne s'applique pas aux contrats conclus par les établissements de crédit avec leurs agents.
De verwijzende rechter beoogt met de tweede prejudiciële vraag van het Hof te vernemen of artikel 3, 2°, van de wet van 13 april 1995 betreffende de handelsagentuurovereenkomst, vóór de opheffing ervan bij de wet van 4 mei 1999, de artikelen 10 en 11 van de Grondwet schendt, doordat het bepaalt dat de wet van 13 april 1995, meer in het bijzonder de artikelen 24 en 26, niet van toepassing is op de door de kredietinstellingen met hun agenten afgesloten overeenkomsten.