La cour d'appel a confirmé ce point de vue dès 1837 en soulignant que « l'article 1382 du Code civil, qui porte que tout fait quelconque de l'homme qui cause un préjudice à autrui, oblige celui par la faute duquel il est arrivé à le réparer, est applicable au cas d'une action témérairement intentée » (2).
Het hof van beroep heeft al in 1837 die zienswijze bevestigd door erop te wijzen dat artikel 1382 van het Burgerlijk Wetboek (« elke daad van de mens waardoor aan een ander schade wordt veroorzaakt, verplicht degene door wiens schuld de schade is ontstaan, deze te vergoeden ») van toepassing is op het geval waarin een roekeloze vordering wordt ingesteld (2).