« Les articles 2, § 1, alinéa 1, 2° et 4° et 7, § 1, de la loi du 7 août 1974 insti
tuant le droit à un minimum de moyens d'existence, interprétés comme faisant obligation à
un centre public d'aide sociale de supprimer, même d'office, le droit au minimum de moyens d'existence accordé au taux isolé majoré (article 2, § 1, alinéa 1, 2°) à un parent vivant exclusivement avec un enfant majeur à charge pour ne plus lui accorder que le minimum de moyens d'existence au taux cohabitant (article 2, § 1, alinéa 1, 4°), insta
...[+++]urent-ils une discrimination contraire aux articles 10 et 11 de la Constitution coordonnée, articles lus en combinaison avec l'article 8, §§ 1 et 2, de la Convention de sauvegarde des droits de l'homme et des libertés fondamentales, en ce que les articles 2 et 7 susvisés ont pour conséquence de priver, d'office, le parent - exerçant seul l'autorité parentale et dépourvu de moyens d'existence - de l'usage effectif de ses droits ou d'une partie de ses droits et notamment celui de gérer le budget du ménage au mieux des intérêts de chacun, alors que l'article 8 de la Convention susvisée assure le respect du droit à la vie privée et familiale et ne tolère d'ingérence par une autorité publique que si elle est autorisée par la loi, comme le prévoit l'article 7 de la loi susvisée, mais aussi si elle constitue une mesure nécessaire à la sécurité nationale, à la sûreté publique, au bien-être économique du pays, à la défense de l'ordre et à la prévention des infractions pénales, à la protection de la santé ou de la morale, ou à la protection des droits et libertés d'autrui ?« Stellen de artikelen 2, § 1, eerste lid, 2° en 4°, en 7, § 1, van de wet van 7 augustus 1974 tot instelling van het recht op een bestaansminimum, in die zin geïnterpreteerd dat zij aan een openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn de verplichting opleggen om, zelfs ambtshalve, het recht op het bestaansminimum dat werd toegekend tegen een verhoogd percentage voor alleenstaande (artikel 2, § 1, eerste lid, 2°) aan een ouder die uitsluitend samenleeft met een meerderjarig kind ten laste te schrappen en die ouder alleen nog het bestaansminimum toe te kennen tegen het percentage voor samenwonende (artikel 2, § 1, eerste lid, 4°), een discriminatie in die strijdig is met de artikelen 10 en 11 van de gecoördineerde Grondwet, artikelen geleze
...[+++]n in samenhang met artikel 8, §§ 1 en 2, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, doordat de bovenvermelde artikelen 2 en 7 tot gevolg hebben dat ze de ouder die alleen het ouderlijk gezag uitoefent en geen bestaansmiddelen heeft , ambtshalve, de daadwerkelijke gebruikmaking van zijn rechten of van een deel van zijn rechten ontzeggen en met name van het recht om het gezinsbudget zo goed mogelijk in het belang van elkeen te beheren, terwijl artikel 8 van het bovenvermeld Verdrag het recht op eerbiediging van het privé-leven en gezinsleven waarborgt en enkel inmenging van een openbaar gezag duldt voor zover die bij de wet is toegestaan, zoals daarin is voorzien bij artikel 7 van de bovenvermelde wet, maar ook op voorwaarde dat zij een noodzakelijke maatregel vormt voor 's lands veiligheid, de openbare veiligheid, of het economisch welzijn van het land, de bescherming van de openbare orde en het voorkomen van strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden, of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen ?