Art. 2. En exécution de l'article 4, alinéa 2, du décret du 5 mai, seuls sont admissibles comme coût d'investissement dans une infrastructure supralocale, les coûts d'investissement directement liés au sport et au projet, à la construction, à la rénovation, à l'entretien architectural et technique et à l'exploitation de l'infrastructure en fonction de la pratique sportive.
Art. 2. Ter uitvoering van artikel 4, tweede lid, van het decreet van 5 mei 2017 komen alleen sportgerelateerde investeringskosten die rechtstreeks verband houden met het ontwerp, de bouw of renovatie, het bouwkundige en technische onderhoud en de exploitatie van de sportinfrastructuur, in functie van de sportbeoefening, in aanmerking als subsidieerbare investeringskosten in een bovenlokale sportinfrastructuur.