3. Lorsque la demande d’intervention est introduite par un représentant du titulaire du droit ou de toute autre personne autorisée à utiliser un des droits visés à l'article 2, paragraphe 2, du règlement de base, la justification est, outre les preuves visées au paragraphe 1 du présent article, une preuve de son droit d'agir.
3. Wanneer het verzoek om optreden wordt ingediend door een vertegenwoordiger van de houder van het recht of van elke andere persoon die gemachtigd is één van de in artikel 2, lid 2, van de basisverordening bedoelde rechten te gebruiken, is het bewijs, behoudens de in lid 1, van dit artikel bedoelde bewijzen, een bewijs van zijn handelingsbevoegdheid.