« Dans quelle mesure les dispositions de l'article 56bis, § 2, alinéa 1, des lois relatives aux allocations familiales pour travailleurs salariés, coordonnées par arrêté royal du 19 décembre 1939, violent-elles les articles 10 et 11 de la Constitution coordonnée en tant qu'il est uniquement établi une présomption légale de ménage en cas de cohabitation de deux personnes de sexe différent (sauf s'il s'agit de parents ou d'alliés jusqu'au troisième degré inclusivement), alors que cette présomption n'existe pas en cas de cohabitation de personnes du même sexe ?
« In hoeverre schenden de bepalingen van artikel 56bis, § 2, eerste lid, van de bij koninklijk besluit van 19 december 1939 samengeordende wetten betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders, de artikelen 10 en 11 van de gecoördineerde Grondwet, doordat er uitsluitend een wettelijk vermoeden dat er huishouden wordt gevormd wordt ingesteld bij samenwoonst van twee personen van een verschillend geslacht (behalve bij bloed- en aanverwanten tot en met de derde graad) terwijl dat vermoeden niet bestaat bij samenwoonst van personen van hetzelfde geslacht ?