1. Les agents de l'administration douanière d'un Etat membre qui observent dans leur pays une personne au sujet de laquelle on peut sérieusement croire qu'elle est impliquée dans une des infractions visées à l'article 19, paragraphe 2, sont autorisés à continuer cette observation sur le territoire d'un autre Etat membre lorsque celui-ci a autorisé l'observation transfrontalière sur la base d'une demande d'assistance présentée au préalable.
1. Functionarissen van de douaneadministratie van een lidstaat die in hun eigen land een persoon observeren ten aanzien van wie ernstige vermoedens bestaan dat hij betrokken is bij een in artikel 19, lid 2, genoemde inbreuk, zijn bevoegd deze observatie op het grondgebied van een andere lidstaat voort te zetten, wanneer laatstgenoemde lidstaat daarvoor toestemming heeft gegeven op basis van een van te voren ingediend verzoek om bijstand.