Pour forcer l'État belge a rétablir la légalité, le Conseil d'État lui a imposé, par un arrêt du 6 novembre 1996, une astreinte de 10 000 francs par semaine à partir du 3 mars 1997, tant que l'État belge ne permettrait pas au demandeur d'obtenir une carte d'identité qui satisferait aux dispositions de la législation sur l'emploi des langues (Conseil d'État, 6 novembre 1996, R. Vandezande, nº 62. 693).
Om de Belgische Staat te dwingen tot het herstel van de wettigheid, legde de Raad van State hem bij arrest van 6 november 1996 een dwangsom op van 10 000 frank per week, ingaande op 3 maart 1997, zolang de Belgische Staat de verzoeker niet in de mogelijkheid stelde een identiteitskaart te verkrijgen die zou voldoen aan de bepalingen van de taalwetgeving (Raad van State, 6 november 1996, R. Vandezande, nr. 62. 963).