Le Tribunal se demande si, eu égard à tous ces éléments, il peut encore être question d'un droit fondamental à une vie conforme à la dignité humaine et si, au contraire, les dispositions de l'article 57, § 2, n'introduisent pas une condition supplémentaire pour pouvoir exercer ce droit fondamental, à savoir disposer d'un statut de séjour valable et n'établissent pas de la sorte un traitement distinct contraire aux articles 10 et 11 de la Constitution.
De Rechtbank vraagt zich af of er gelet op al die elementen nog sprake kan zijn van het grondrecht op een menswaardig bestaan en of integendeel de bepalingen van artikel 57, § 2, niet een bijkomende voorwaarde introduceren om dit grondrecht te kunnen uitoefenen, namelijk het hebben van een geldig verblijfsstatuut, en aldus leiden tot een onderscheid in behandeling dat strijdig is met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet.