Comment comprendre dès lors, en termes de bonne gouvernance, qu'un État qui s'astreint de doter son organisation judiciaire d'une Cour de cassation, puisse demeurer indifférent à cette évolution qui prive peu à peu l'investissement des dividendes qu'il y a lieu d'en attendre ?
Hoe kan men dan, met het oog op goed bestuur, begrijpen dat een staat die zich ertoe verplicht zijn gerechtelijke organisatie van een Hof van Cassatie te voorzien, onverschillig blijft voor die ontwikkeling, die de investering beetje bij beetje ontdoet van de dividenden die men ervan mag verwachten ?