Après un débat approfondi au sein de la sous-commission « Droit de la famille » de la commission de la Justice de la Chambre des représentants, le législateur a estimé devoir ériger la « possession d'état » en fin de non-recevoir de la demande en contestation de la présomption de paternité.
Na uitvoerig overleg binnen de subcommissie Familierecht van de Commissie voor de Justitie van de Kamer van volksvertegenwoordigers heeft de wetgever gemeend het « bezit van staat » als grond van niet-ontvankelijkheid van de vordering tot betwisting van het vermoeden van vaderschap te moeten invoeren.