L'article 4, § 3, en cause confirme ainsi le droit du C. P.A.S. d'agir de plein droit au nom et en fa
veur de l'intéressé afin de faire valoir ses droits aux prestations sociales en vertu de la législation belge et étrangère (article 3, 6°, de la loi du 26 mai 2002) et aux créances alimentaires à
l'égard de certains débiteurs d'aliments (article 4, § 1, de la loi du 26 mai 2002), « lorsque la personne ne peut elle-même faire valoir ses droits aux prestations ou aux revenus à l'égard de tiers, ou lorsqu'elle ne peut, compte tenu des cir
...[+++]constances (raisons psycho-sociales, rupture familiale etc..) faire appel elle-même à ces débiteurs d'aliments proches » (Doc. parl., Chambre, 2001-2002, DOC 50-1603/001, p. 13).Het in het geding zijnde artikel 4, § 3, bevestigt aldus het recht van het O.C. M.W
. om van rechtswege namens en ten voordele van de betrokkene op te treden, teneinde zijn rechten te doen gelden op de sociale uitkeringen die hij kan genieten krachtens de Belgische en buitenlandse wetgeving (artikel 3, 6°, van de wet van 26 mei 2002) en levensonderhoud ten aanzien van sommige onderhoudsplichtigen (artikel 4, § 1, van de wet van 26 mei 2002), « wanneer de persoon zelf niet in staat is om zijn recht op uitkeringen of inkomsten bij derden te laten gelden, of wanneer betrokkene, gelet op de omstandigheden (psycho-sociale redenen, breuk met de
...[+++] familie etc..) zelf geen beroep kan doen op zijn naaste onderhoudsplichtigen » (Parl. St., Kamer, 2001-2002, DOC 50-1603/001, p. 13).