Il découle également de la jurisprudence de la Cour européenne des droits de l'homme qu'une disposition qui exclut de la succession paternelle un enfant dont le lien de filiation est établi après le décès de son père est incompatible avec les articles 8 et 14 de la Convention, en ce que cette disposition met en oeuvre une différence de traitement entre, d'une part, ces enfants et, d'autre part, les enfants légitimes et les enfants reconnus avant le décès (CEDH, 3 octobre 2000, Camp et Bourimi c. Pays-Bas).
Uit de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens vloeit ook voort dat een bepaling die een kind wiens afstammingsband na het overlijden van zijn vader wordt vastgesteld, van diens erfopvolging uitsluit, niet bestaanbaar is met de artikelen 8 en 14 van het Verdrag, in zoverre die bepaling een verschil in behandeling tot stand brengt tussen, enerzijds, dergelijke kinderen en, anderzijds, wettige kinderen en kinderen die vóór het overlijden worden erkend (EHRM, 3 oktober 2000, Camp en Bourimi t. Nederland).