Selon l'avis de l'EFSA, chez les bovins atteints d'ESB: i) jusqu'à l'âge de 36 mois, plus de 90 % de l'infectiosité de l'ESB est associée aux quatre d
erniers mètres de l'intestin grêle et du cæcum; ii) entre 36 et 60 mois d'âge, on observe une forte variabilité interindividuelle dans la contribution rela
tive des structures intestinales et mésentériques à l'infectiosité totale; iii) à partir de 60 mois d'âge, plus de 90 % de l'infectiosité de l'ESB est associée aux nerfs mésentériques et au g
...[+++]roupe ganglionnaire cœliaque et mésentérique; iv) le duodénum, le colon et les ganglions lymphatiques mésentériques contribuent pour moins de 0,1 % à l'ensemble de l'infectiosité chez un animal infecté, indépendamment de son âge à l'abattage.Volgens het advies van de EFSA geldt voor met BSE besmette runderen het volgende: i
) bij dieren tot 36 maanden oud is meer dan 90 % van de BSE-infectiviteit verbonden met de laatste 4 m van de dunne darm en de blindedarm; ii) dieren tussen 36 en 60 maanden oud vertonen aanzienlijke individuele variatie in de rel
atieve bijdrage van intestinale en mesenteriale structuren aan de totale infectiviteit; iii) bij dieren vanaf 60 maanden oud is 90 % van de BSE-infectiviteit verbonden met de mesenteriale zenuwen, de plex
...[+++]us coeliacus en de plexus mesentericus; iv) de twaalfvingerige darm, de karteldarm en de mesenteriale lymfklieren dragen minder dan 0,1 % bij aan de totale infectiviteit van een besmet dier, ongeacht de leeftijd op het moment van slachten.