En adoptant la loi précitée, le législateur visait à « 1° l'accroissement du taux d'emploi, notamment du taux d'emploi féminin mais aussi des moins qualifiés et des demandeurs d'emplois plus âgés; 2° la lutte contre le travail illégal; 3° la satisfaction, pour le plus grand nombre, de besoins non ou imparfaitement rencontrés; 4° le soutien à la croissance économique par la création de nouvelles activités » (ibid., p. 9).
De wetgever beoogde met voormelde wet « 1°) de verhoging van de werkgelegenheidsgraad, inzonderheid de vrouwelijke werkgelegenheidsgraad, maar ook die van de lagergeschoolden en de oudere werkzoekenden; 2°) de bestrijding van de illegale arbeid; 3°) de bevrediging, voor zoveel mogelijk personen, van behoeften die niet of niet volledig worden ingevuld; 4°) de ondersteuning van de economische groei door het scheppen van nieuwe activiteiten » (ibid., p. 9).