Art. 2. Pour chaque parcelle de terre arable appartenant à son exploitation, sur laquelle un agriculteur, conformément à la demande unique, produit des légumes du groupe I, du groupe II ou du groupe III, il est présumé de demander la dérogation à l'interdiction de fertilisation visée à l'article 13, § 14, alinéa premier, du Décret sur les engrais du 22 décembre 2006, ou l'assimilation visée à l'article 13, § 15, alinéa premier, et § 16, alinéa premier, du Décret sur les engrais du 22 décembre 2006.
Art. 2. Voor elk tot zijn bedrijf behorende perceel landbouwgrond, waarop een landbouwer, overeenkomstig de verzamelaanvraag, groenten van groep I, groenten van groep II of groenten van groep III teelt, wordt hij vermoed de afwijking op het bemestingsverbod, vermeld in artikel 13, § 14, eerste lid, van het Mestdecreet van 22 december 2006, of de gelijkstelling, vermeld in artikel 13, § 15, eerste lid, en § 16, eerste lid, van het Mestdecreet van 22 december 2006, aan te vragen.