— Lorsqu'il existe des motifs raisonnables ou des présomptions de croire que plusieurs personnes identifiées ou non identifiées, en fonction de leurs comportements, d'indices matériels ou des circonstances, se préparent à commettre une infraction visée aux articles 20 à 22, le bourgmestre peut, par ordonnance de police, interdire l'attroupement de ces personnes et prendre toutes les mesures nécessaires pour empêcher la perpétration des infractions.
— Indien er redelijke gronden of vermoedens zijn om aan te nemen dat meerdere geïdentificeerde of niet-geïdentificeerde personen, op grond van hun gedragingen, van materiële aanwijzingen of van de omstandigheden, voorbereidingen treffen om een misdrijf te plegen bedoeld in de artikelen 20 tot 22, kan de burgemeester bij politieverordening de samenscholing van deze personen verbieden en alle nodige maatregelen treffen om het plegen van de misdrijven tegen te gaan.