« Les articles 3 et 5, 2), de la loi du 16 juillet 2002 modifiant diverses dispositions en vue notamment d'allonger les délais de prescription pour les crimes non correctionnalisables, tels qu'ils ont été complétés par l'article 33 de la loi-programme du 5 août 2003, violent-ils les articles 10 et 11 de la Constitution, en tant q
ue ces dispositions impliquent que la prescription de l'action publique exercée du chef d'une infraction commise jusqu'au 1 septembre 2003 est suspendue à partir de l'audience d'introduction par suite de l'art
...[+++]icle 24, 1°, du Code d'instruction criminelle, comme prévu à l'article 3 de la loi du 11 décembre 1998 modifiant le titre préliminaire du Code de procédure pénale, en ce qui concerne la prescription de l'action publique, alors que la prescription de l'action publique exercée du chef d'une même infraction commise après le 1 septembre 2003 n'est pas suspendue à partir de l'audience d'introduction ?« Schenden de artikelen 3 en 5, 2), van de wet van 16 juli 2002 tot wijziging van verschillende bepalingen teneinde inzonderheid de verjaringstermijnen voor de niet-correctionaliseerbare misdaden te verlengen, zoals aangevuld door artikel 33 van de programmawet van 5 augustus 2003, de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in zoverre deze bepalingen in
houden dat de verjaring van de strafvordering wegens een misdrijf dat gepleegd werd tot 1 september 2003 geschorst wordt vanaf de inleidingszitting ingevolge artikel 24, 1°, van het Wetboek van Strafvordering, zoals bepaald bij artikel 3 van de wet van 11 december 1998 tot wijziging, wat de ve
...[+++]rjaring van de strafvordering betreft, van de voorafgaande titel van het Wetboek van Strafvordering, terwijl de verjaring van de strafvordering wegens eenzelfde misdrijf dat gepleegd werd na 1 september 2003 niet wordt geschorst vanaf de inleidingszitting ?