Art. 12. Les opérations ne peuvent avoir lieu que lorsque le télépilote ou, le cas échéant, l'observateur RPA maintient un contact visuel direct et sans aide avec le RPA afin que le télépilote soit capable, à tout moment, d'éviter une collision avec un autre aéronef, un objet ou un obstacle.
Art. 12. De operaties mogen slechts plaatsvinden als de bestuurder van het RPA of in voorkomend geval de RPA-waarnemer een direct visueel contact, zonder hulpmiddelen houdt met het RPA teneinde de bestuurder toe te laten op elk moment een botsing met een ander luchtvaartuig, een object of een obstakel te vermijden.