L'année 1930 marque un tournant dans la jurisprudence de la Cour de cassation, qui considère désormais que l'action civile en réparation d'un dommage causé par une infraction n'appartient qu'à celui qui a souffert de ce dommage parce que celui ci l'a atteint dans sa personne, dans son patrimoine ou dans sa réputation.
Het jaar 1930 is een keerpunt in de jurisprudentie van het Hof van Cassatie, dat voortaan van mening is dat een burgerlijke rechtsvordering tot vergoeding van schade ten gevolge van een misdrijf enkel degene toekomt die onder die schade heeft geleden omdat die nadeel heeft toegebracht aan zijn persoon, zijn vermogen of zijn faam.