1. Dans l'exposé général (à partir de la page 2, et plus particulièrement aux paragraphes 1 et 3), les miliciens sont cités comme facteur linguistique pour les
besoins des forces armées ou pour justifier l'existence de bataillons bilingues.
Or, en 1994, il n'y avait plus guère que 4.445 miliciens sous les armes. a) S'agit-il de la reprise, due à un manque d'attention, du rapport des années précédentes? b) Dans l'affirmative, pourquoi le texte ne fait-il pas mention du rapport 60N/40F - la norme communément admise et d'ailleurs communi
...[+++]quée au Parlement par vos prédécesseurs - pour les besoins, le recrutement et les structures des forces armées?
1. In de algemene toelichting (vanaf blz. 2, meer bepaald in de paragrafen 1 en 3) worden de dienstplichtigen als taalfactor voor de behoeften van de krijgsmacht aangegeven, of om tweetalige bataljons te rechtvaardigen, terwijl er nog amper 4.445 dienstplichtigen in 1994 onder de wapens waren. a) Is dit een onachtzame overname van het verslag van de vorige jaren? b) Indien ja, waarom wordt in dit verslag de algemeen aanvaarde en door uw voorgangers aan het parlement meegedeelde 60N/40F-verhouding niet als norm opgegeven voor de behoeften, de werving en de structuren van de krijgsmacht?