Le juge a quo demande si cette disposition est compatible avec les articles 12 et 14 de la Constitution, en tant qu'elle fait dépendre le caractère punissable de l'infraction d'« abus de biens sociaux » de la condition, d'une part, que l'usage qui a été fait des biens ou du crédit de la personne morale était « significativement » préjudiciable aux intérêts patrimoniaux de cette dernière et à ceux de ses créanciers ou associés et de la condition, d'autre part, que l'auteur savait que cet usage était significativement préjudiciable.
De verwijzende rechter vraagt of die bepaling bestaanbaar is met de artikelen 12 en 14 van de Grondwet, in zoverre zij de strafbaarheid van het misdrijf « misbruik van vennootschapsgoederen » laat afhangen van de voorwaarden, enerzijds, dat het gebruik dat werd gemaakt van de goederen of van het krediet van de rechtspersoon, « op betekenisvolle wijze » in het nadeel was van de vermogensbelangen van de rechtspersoon en van die van zijn schuldeisers of vennoten en, anderzijds, dat de dader dat wist.