4. Dans le cas d’une entité soumise à la surveillance prudentielle directe de la BCE en vertu d’une décision de la BCE adoptée conformément à l’article 6, paragraphe 5, point b), du règlement MSU, et qui n’est pas considérée comme importante pour d’autres motifs, la BCE adopte une décision de la BCE mettant fin à sa surveillance prudentielle directe, si elle peut raisonnablement considérer que sa surveillance prudentielle directe n’est plus nécessaire pour assurer l’application cohérente de normes de surveillance prudentielle élevées.
4. Ingeval van een onder toezicht staande entiteit waar rechtstreeks toezicht op wordt uitgeoefend door de ECB op basis van een ECB-besluit dat is vastgesteld op basis van artikel 6, lid 5, onder b), van de GTM-verordening en die niet op andere gronden belangrijk is, stelt de ECB een ECB-besluit vast waarbij het rechtstreekse toezicht door de ECB wordt beëindigd, indien rechtstreeks toezicht naar haar redelijk oordeel niet langer nodig is ter garandering van consistente toepassing van hoge toezichtstandaarden.