En ce qu'il est pris de la violation du droit au libre choix d'une activité professionnelle, garanti par l'article 23, alinéa 2, 1°, de la Constitution et de l'interdiction de travail forcé ou obligatoire, garanti par l'article 4.2 de la Convention européenne des droits de l'homme, le moyen n'est pas fondé.
In zoverre het is afgeleid van een schending van het recht op vrije keuze van beroepsarbeid, gewaarborgd bij artikel 23, tweede lid, 1°, van de Grondwet, en van het verbod op dwangarbeid of verplichte arbeid, gewaarborgd bij artikel 4.2 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, is het middel niet gegrond.