À cet égard, l'enseignement de la Cour constitutionnelle dans son arrêt du 8 mai 2002 doit être pris en compte: « L'impossibilité absolue d'utiliser devant le juge du fond des actes dont la nullité a été prononcée n'est pas proportionnée à l'objectif consistant à prévenir toute insécurité juridique.
Hierbij dient de opmerking van het Grondwettelijk Hof in zijn arrest van 8 mei 2002 in aanmerking te worden genomen : « De absolute onmogelijkheid om voor de rechter ten gronde nietigverklaarde handelingen aan te wenden, staat niet in verhouding tot het doel rechtsonzekerheid te vermijden.