Art. 15. § 1. Lorsque le chef de distr
ict du service de l'inspection maritime constate, par voie d'inspection ou de toute autre manière, qu'un équipement visé à l'annexe A.1, bien qu'il soit porteur du marquage et correctement installé, entretenu et affecté à l'usage pour lequel il a été conçu, est susceptible de mettre en danger la santé ou la sécurité de l'équipage, des passagers et, le cas échéant, d'autres personnes, ou de nuire à l'environnement marin, le chef de district du service de l'
inspection maritime doit prendre t ...[+++]outes les mesures provisoires appropriées afin de retirer l'équipement en question du marché ou d'interdire ou de restreindre sa mise sur le marché ou son utilisation à bord d'un navire pour lequel il délivre le certificat de sécurité.
Art. 15. § 1. Indien het districtshoofd van de di
enst van de zeevaartinspectie bij een inspectie of op andere wijze vaststelt dat een uitrustingsstuk als bedoeld in bijlage A.I, waarop het merk is aangebracht en dat op de juiste wijze is geplaatst, wordt onderhouden en gebruikt voor zijn gebruiksdoel, de gezondheid of veiligheid van de bemanning, de passagiers of, indien van toepassing, andere personen in gevaar kan brengen, dan wel het marine milieu kan aantasten, neemt het districtshoofd van de dienst van de zee
vaartinspectie alle passende voorlopige maatrege ...[+++]len om dat uitrustingsstuk uit de handel te nemen, dan wel het in de handel brengen, het plaatsen, of het gebruiken daarvan aan boord van schepen waarvoor hij de veiligheidscertificaten afgeeft, te verbieden of te beperken.