Il résulte de ce qui précède qu'une fouille au corps peut, dans certaines circonstances, s'avérer nécessaire afin de maintenir l'ordre et la sécurité en prison et de prévenir les infractions, à savoir lorsque le comportement du détenu l'impose (voy. CEDH, 29 mai 2012, Julin c. Estonie, § 189; 10 octobre 2013, Voloshyn c. Ukraine, § 54).
Uit hetgeen voorafgaat volgt dat een fouillering op het lichaam in bepaalde omstandigheden noodzakelijk kan zijn teneinde de orde en de veiligheid in de gevangenis te handhaven en het plegen van misdrijven te voorkomen, met name wanneer het gedrag van de gedetineerde daartoe aanleiding geeft (zie EHRM, 29 mei 2012, Julin t. Estland, § 189; 10 oktober 2013, Voloshyn t. Oekraïne, § 54).