Les dispositions en cause sont interprétées par le juge a quo en ce sens que, faute d'une disposition dérogeant au droit commun, les deux indemnités, en cas de licenciement d'un travailleur âgé de cinquante ans et plus qui a réduit ses prestations de travail, sont calculées sur la base de la rémunération en cours, perçue pour les prestations réduites, et ce, contrairement aux régimes des articles 103 et 105, § 3, de la loi du 22 janvier 1985, sur la base desquels, respectivement, le délai de préavis et l'indemnité de congé en cas de licenciement au cours du congé parental sont déterminés en fonction des prestations de travail non réduites.
Daarbij worden de in het geding gebrachte bepalingen door de verwijzende rechter zo geïnterpreteerd dat bij ontstentenis van een van het gemeen recht afwijkende bepaling, de beide vergoedingen in geval van een ontslag van een werknemer van vijftig jaar en ouder die zijn arbeidsprestaties heeft verminderd, worden bepaald op basis van het lopende loon verworven voor de verminderde arbeidsprestaties, en dit in tegenstelling tot de regelingen van de artikelen 103 en 105, § 3, van de wet van 22 januari 1985, op grond waarvan voor het bepalen van de opzeggingstermijn, respectievelijk de opzeggingsvergoeding bij ontslag tijdens het ouderschapsverlof, wordt uitgegaan van de niet verminderde arbeidsprestaties.