Le Conseil d'État fait d'ailleurs référence à ces derniers, et notamment aux déclarations du vice-premier ministre néerlandophone de l'époque, M. Dehaene, signalant que, pour le calcul du nombre des élèves, il était tenu compte de tous les élèves de l'enseignement fondamental et secondaire, quel que soit leur âge.
De Raad van State verwijst daar overigens naar en met name naar de verklaringen van de toenmalige Nederlandstalige vice-eerste minister, de heer Dehaene. Daaruit blijkt dat voor de berekening van het leerlingenaantal alle leerlingen van het basisonderwijs en van het secundair onderwijs, ongeacht hun leeftijd, moesten worden meegeteld.