La question préjudicielle postule qu « aucun accès complet à des juridictions impartiales et indépendantes ne serait ouvert » à celui qui se voit réclamer la « somme » préveu par l'article 30ter , § 6, B, de la loi du 27 juin 1969, et que cette personne ne pourrait obtenir « par exemple, réduction ou diminution de l'indemnité de réparation».
De prejudiciële vraag gaat ervan uit dat « geen volstrekte toegang tot de onpartijdige en onafhankelijke rechtscolleges zou openstaan » voor diegene van wie de in artikel 30ter , § 6, B, van de wet van 27 juni 1969 bedoelde « som » wordt gevorderd, en dat die persoon « bijvoorbeeld geen herleiding of vermindering van de herstelvergoeding » zou kunnen verkrijgen.