Le législateur a maintenu l'interdiction d'établir une double filiation dans le chef des enfants issus d'une relation incestueuse, considérant que « les intérêts de l'enfant [devaient] l'emporter sur tous les autres intérêts » et qu'en ce qui concerne ces enfants, « on peut partir de l'hypothèse qu'une reconnaissance servira rarement [leurs] intérêts » (ibid., p. 88).
De wetgever heeft het verbod op het vaststellen van een dubbele afstammingsband ten aanzien van kinderen uit een incestueuze relatie gehandhaafd vanuit de overweging dat « de belangen van het kind alle andere belangen [moesten] primeren » en dat, wat die kinderen betreft, « mag worden uitgegaan van de hypothese dat een erkenning zelden [hun] belangen [.] dient » (ibid., p. 88).