Si ces soupçons sont confirmés par des preuves, l’unité participante en informe l’État membre d’accueil qui peut prendre, directement ou avec l’aide de l’État membre auquel l’unité participante appartient, d’autres mesures appropriées telles qu’elles sont prévues aux paragraphes 1 et 2, conformément au droit national et international.
Indien voor dat vermoeden bewijs wordt geleverd, stelt de deelnemende eenheid de ontvangende lidstaat daarvan in kennis; de ontvangende lidstaat kan dan, rechtstreeks of met bijstand van de lidstaat waartoe de deelnemende eenheid behoort, verdere passende maatregelen nemen als bedoeld in de leden 1 en 2, overeenkomstig het nationaal en internationaal recht.