Il ressort des développements du second moyen que la Cour est ensuite invitée à statuer sur la compatibilité des articles 16, alinéa 2, 18, 19 et 20, § 1, du décret du 22 décembre 2010 avec les articles 10 et 11 de la Constitution, en ce que ces dispositions introduiraient une différence de traitement entre, d'une part, la personne poursuivie du chef d'une infraction constatée par un policier domanial visé par le décret du 19 mars 2009 et, d'autre part, la personne poursuivie du chef d'une infraction constatée par un agent qualifié visé par l'article 3 de l'arrêté royal du 1 décembre 1975 portant règlement général sur la police de la circulation routière et de l'usage de la voie publique.
Uit de uiteenzetting van het tweede middel blijkt dat het Hof vervolgens wordt verzocht uitspraak te doen over de bestaanbaarheid van de artikelen 16, tweede lid, 18, 19 en 20, § 1, van het decreet van 22 december 2010 met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in zoverre die bepalingen een verschil in behandeling zouden invoeren tussen, enerzijds, de persoon die wordt vervolgd wegens een overtreding vastgesteld door een domaniale politieagent bedoeld in het decreet van 19 maart 2009 en, anderzijds, de persoon die wordt vervolgd wegens een overtreding vastgesteld door een bevoegde persoon bedoeld in artikel 3 van het koninklijk besluit van 1 december 1975 houdende algemeen reglement op de politie van het wegverkeer en van het gebruik van de
...[+++] openbare weg.