Il s'ensuit que l'article 24, alinéa 3, en application duquel il ne peut être produit à l'audience " d'autres moyens que les moyens développés dans la requête ou les mémoires" , doit être compris conformément à la jurisprudence développée par la section d'administration du Conseil d'Etat au regard de l'article 29, alinéa 3, du RGP, notamment quant à la possibilité d'invoquer à l'audience un moyen d'ordre public.
Daaruit volgt dat artikel 24, derde lid, krachtens welke bepaling op de terechtzitting " geen andere middelen mogen worden aangevoerd dan die welke in het verzoekschrift of in de memories zijn uiteengezet" , verstaan dient te worden overeenkomstig de rechtspraak ontwikkeld door de afdeling Administratie van de Raad van State in verband met artikel 29, derde lid, van de APR, inzonderheid wat betreft de mogelijkheid om op de terechtzitting een middel van openbare orde aan te voeren.