Le législateur pouvait, sans méconnaître le principe d'égalité et de non-discrimination, ne plus permettre l'agrément de services nouveaux dès lors qu'il estimait, sans que son appréciation apparaisse comme manifestement erronée, que le nombre de services déjà agréés était suffisant.
De wetgever vermocht, zonder het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie te miskennen, de erkenning van nieuwe diensten niet langer toe te staan, wanneer hij van oordeel was, zonder dat zijn beoordeling klaarblijkelijk verkeerd lijkt, dat het aantal reeds erkende diensten volstond.