On peut déduire de la jurisprudence de la Cour européenne (CEDH 16. 02 2000 Rowe & Davis contre RU et CEDH 16. 02 2000 Jasper contre RU) que l'inculpé est porteur des droits prévus à l'article 6 dès le début des poursuites, mais qu'il
appartient au droit interne de décider du moment à partir duquel ces droits peuvent ê
tre exercés et que, bien qu'un droit donné ne doive pas être garanti à tous les stades du procès, un élément déterminé de l'instruction préparatoire peut désavantager l'inculpé ou affaiblir sa position à un point tel qu'
...[+++]il est porté préjudice à la procédure ultérieure à l'audience, avec la conséquence que l'on ne peut plus guère parler d'une procédure « équitable ».Uit de rechtspraak van het Europees Hof (EHRM 16.02.2000 Rowe & Davis/U.K.
en EHRM 16.02.2000 Jasper/U.K) kan worden afgeleid dat de verdachte vanaf het begin van de vervolgingen drager is van de rechten bepaald door artikel 6, doch dat het ogenblik vanaf hetwelk deze rechten kunnen worden uitgeoefend
een zaak is van het interne recht en dat, hoewel een bepaald recht niet in alle fasen van het proces moet worden gewaarborgd, een bepaald element uit het vooronderzoek de positie van de verdachte toch derwijze kan benadelen of verzwakken
...[+++] dat de latere procedure ter terechtzitting daardoor wordt aangetast, met als gevolg dat van een « eerlijke » procedure nog nauwelijks sprake kan zijN. -