2° lorsqu'un sportif qui s'est livré à une deuxième pratique de dopage, établit son droit au sursis ou à la réduction d'une partie de la période de suspension applicable conformément au paragraphe 5, 3° ou 4°, l'organe disciplinaire doit d'abord déterminer la période de suspension normalement applicable dans la fourchette établie dans le tableau visé au paragraphe 7, 1°, puis appliquer le sursis approprié ou la réduction appropriée de la période de suspension.
2° als een sporter die een tweede dopingpraktijk begaat, beweert aanspraak te maken op gedeeltelijke opschorting of verkorting van de uitsluitingsperiode conform paragraaf 5, 3° of 4°, dient het disciplinair orgaan eerst de normaal toepasselijke uitsluitingsperiode te bepalen binnen het bereik aangegeven door de tabel vermeld in paragraaf § 7, 1°, en vervolgens de gepaste opschorting of verkorting van de uitsluitingsperiode toe te passen.