1. Les ministres compétents des Parties contractantes peuvent créer des groupes de travail permanents ou occasionnels chargés d'examiner des problèmes communs concernant le dépistage, la répression et la prévention des domaines de la criminalité visés à l'article 2 et les domaines de coopération visés à l'article 3 et d'élaborer, le cas échéant, des propositions aux fins d'améliorer, si besoin est, les aspects pratiques et techniques de la coopération entre les Parties contractantes.
1. De bevoegde ministers van de Verdragsluitende Partijen kunnen permanente of occasionele werkgroepen oprichten belast met het onderzoek van de gemeenschappelijke problemen betreffende preventie, de opsporing en bestrijding van de criminaliteit bedoeld in artikel 2 en de samenwerking bedoeld in artikel 3 en, in voorkomend geval, met de uitwerking van voorstellen om indien nodig de praktische en technische aspecten van de samenwerking tussen de Verdragsluitende Partijen te verbeteren.